Het ambt van notaris is een zeer oud ambt. Mensen hebben de behoefte om overeenkomsten, huwelijkscontracten, schenkingen, testamenten en dergelijke vast te leggen, zodat er later geen misverstanden over kunnen ontstaan. Hoewel in middeleeuws 's-Hertogenbosch deze taken ook door de schepenbank konden worden vervuld, zijn er altijd notarissen gevestigd geweest. Kennis van Latijn, van kerkelijk en burgelijk recht en van de plaatselijke 'costuymen' waren een vereiste. De notarissen moesten moesten dus een zekere opleiding hebben. Meestal behoorde zij tot de clerici, wat overigens niet betekent, dat het allemaal priesters waren. Clericus zijn betekende alleen, dat men de kruinschering had ontvangen. Alleen de hogere wijdingen verplichtten tot het onderhouden van het celibaat, zodat veel notarissen, hoewel zij clericus waren, toch trouwden.
Als burgers behoorden zij tot de bovenlaag van de bevolking. Het waren dikwijls jonge mannen die zich als notaris vestigden. Zij begonnen hun praktijk meestal in het huis van hun ouders, zoals Jan van Vessem. Zijn vader, Jacob van Vessem, woonde op het Ortheneind en daar begon Jan in 1396 zijn praktijk uit te oefenen.
Als men notaris werd, was het helemaal niet zeker dat dat het hoofdmiddel van bestaan werd. Maar soms kon zich ineens een situatie voordoen, waarbij het toch wel handig was. De priester, die bij een stervende werd geroepen om geestelijke bijstand te verlenen, kon als hij ook notaris was, tevens helpen bij het maken van het testament, ook al had hij al lang niet meer zijn notarisambt uitgeoefend. Het betekende dan toch mooi een extra verdienste.
Als we tegenwoordig naar een notaris gaan, worden we keurig in zijn kantoor ontvangen, waar ook de stukken opgemaakt en ondertekend worden. Dat was in de middeleeuwen wel even anders. Middeleeuwse notarissen oefenden hun praktijk op de meest vreemde plaatsen uit. Dat kon in de slaapkamer van een zieke zijn, maar ook op een voor iedereen toegankelijke plek, zodat veel getuigen konden zien, dat hun stadsgenoot zijn of haar testament maakte. Dat gebeurde op profane grond, zoals midden op de openbare weg, zelfs midden op de markt, of in openbare gebouwen, zoals de vleeshal. Ook in het stadhuis konden particuliere notarissen terecht. Dikwijls werden echter ook kerkelijke grond gebruikt om stukken op te maken. Men zag er geen bezwaar in om bijvoorbeeld de Sint-Jan hiervoor te gebruiken: bij de altaren van onder anderen Sint-Nicolaas en Sint-Laurentius, in de kapel van de Illustre Lieve Vrouwenbroederschap en bij de ingang van het hoogkoor. Ook het kerkhof was een geliefkoosde plaats om een testament te maken.
De vele getuigen konden trouwens wel handig zijn als er achteraf onenigheid ontstond, doordat er bijvoorbeeld een document was zoekgeraakt. Zo had de omstreeks 1377 gestorven Bertholdus de Aggere of Van den Dijk de Tagel van de H. Geest een jaarlijkse cijns van enige maten koren en 6 pond aan geld nagelaten. Dat stond echter niet beschreven en men was bang dat het legaat verloren zou gaan. Daarom werden in 1380 getuigenverhoren gehouden in de Sint-Jan.
|